Feeds:
Berichten
Reacties

Posts Tagged ‘Delfzijl’

Zes boeken heeft hij in zijn rugzak, Lourens, mijn uitgever. Zes exemplaren van Heen en weer op het Hogeland. We zitten met z’n drieën in Azurro, de pizzeria van Roberto – z’n dochter komt ergens in een flits ook nog in mijn boek langs. Lourens, mijn andere uitgever Maarten en ik. Nog een half uur en ik mag weer wat voorlezen en vertellen, nu in de bibliotheek van Uithuizen.

Het is vrijdagavond 15 januari, een maand na mijn legendarische optreden in de bieb van Warffum. Toen had Lourens ook zes boeken in z’n rugzak. Om te verkopen tijdens de signeersessie. Met al die zes boeken in z’n rugzak stond hij na afloop weer op het station te wachten op de trein naar de stad. Maarten had er ook in Warffum al bij willen zijn. Hij kon niet wachten totdat Uithuizen aan de beurt was.

De Biebman verwelkomt ons gastvrij en rent gelijk naar achteren om stenen kopjes voor de koffie te halen. Hij heeft z’n witte overhemd aan. Die staat hem echt goed.
“Waar is Dick?”, vraag ik.
“Die snuffelt nog wat naar boeken”, zegt de Biebman. Hij geeft mij een blauw kopje met koffie die hij zelf met de klantenSenseo (‘En wanneer u het Senseo-apparaat niet kent, vraag het de medewerkers’) heeft gezet.
Een kale man met een opvallende zwarte bril komt met uitgestoken hand op mij af. Dat moet hem zijn: Dick Stoppels, toneelspeler en actief in het dorp. Hij gaat mij interviewen over mijn boek. Ik ken hem niet, we hebben één keer met elkaar gebeld. De Biebman heeft hem uitgekozen als interviewer. Dick heeft nog auditie gedaan voor Boven Wotter, de populaire Groningstalige soap op TV Noord. Ik las dat op zijn weblog. Dick is het toen niet geworden.

Ik schud de handen van de biebvrouwen achter de balie. Drie zijn het er.

Een vrouw met een blonde boblijn gaat als eerste op een stoel zitten. De Biebman vertelt dat ook al een echtpaar de jas heeft uitgedaan en ergens langs de kasten loopt.
“Die zullen ook wel komen als het begint.”

Het is niet druk in de bieb.
“Het is niet druk”, merk ik op.
“Klopt”, beaamt de Biebman.
“Vroeger in Delfzijl”, ga ik verder, ”was vrijdagavond de biebavond. Druk! Ik was daar ook altijd.”
“Was hier ook zo”, vertelt de Biebman. “Het heeft zich verplaatst naar de zaterdag.”

Fred en Angelica komen binnen. Ik sta paf. Fred en Angelica uit Delfzijl. Angelica, de zus van een vriend van mij, en Fred, de zwager van die vriend. Fred en Angelica zijn altijd al bij elkaar geweest. Angelica heeft voor mij de eed van Ronald Reagan vertaald in het Nederlands toen hij in 1985 voor de tweede keer president van Amerika werd. Ik was in die tijd erg voor Reagan. Toen hoorden Fred en Angelica al bij elkaar. Ze hadden in de Eemsbode gelezen dat ik in Uithuizen zou optreden.
“We gaan ook vaak naar jouw broer toe als die in Delfzijl optreedt. Dus nu gaan we ook naar jou.”
Mijn boek hadden ze al, nu willen ze ook dat ik hem signeer.
Ik ben heel erg blij om ze te zien en kus en knuffel Angelica. Dat vindt ze helemaal niet erg. Angelica heeft hartjes als oorbellen. En ook aan het kettinkje aan haar hals hangt een hartje. De schat.

De eerste vieze boekjes die ik las, kwamen van Fred. Fred gaf ze aan mijn vriendje. We bekeken ze op zijn kamer onder het visnet aan het plafond. Er zaten ook Duitse blaadjes bij met heel veel kleine plaatjes. Vrouwen hadden soms een plasser. Ik begreep er niks van.

Negen mensen zitten voor mij en Dick Stoppels. Twee van hen horen bij mij, de rest is speciaal voor mij gekomen. En dan heb ik de Biebman en z’n drie vrijwilligsters niet meegerekend. Toch wel even wat anders dan Warffum, pep ik mij op. De zes toeschouwers die er toen waren, waren vrijwilligsters die zich verplicht voelden te komen. En biebbezoekers die deels uit beleefdheid bleven plakken.

Lourens heeft de zes boeken uit z’n rugzak gehaald en sierlijk op het tafeltje naast mij neergelegd. Ik vraag of er mensen zijn die het boek nog niet hebben gelezen. Die zijn er, ongeveer de helft. Zeven gedeeld door twee. Hmmm, die zes boeken gaat niet lukken, misschien de helft.
“Mooi”, zeg ik.
Ik lees de terugreizen van 13 november (over de groezelige mondharmonicaspeler) en 9 juni voor (‘Uithuizen, da’s drank en drugs, echt waar’). Als ik de Harmonicaman introduceer, hoor ik herkenningsgemompel. Ze kennen hem, de grijsaard met z’n mondharmonica die z’n onduidelijke melodietjes voor de Aldi of de Jumbo speelt. Tegenwoordig staat ie ook wel eens op de Blink.

Tijd voor Dick. Dick doet het leuk. Hij vertelt dat hij het boek gedeeltelijk heeft gelezen. Hij had er eerst wat moeite mee, maar Heen en weer ging hem uiteindelijk toch wel boeien. Dick stelt goede vragen.
“Is het niet saai, een jaar lang elke dag met een schriftje op schoot in de trein te zitten?”
Zo’n vraag had ik verwacht. Het antwoord heb ik klaar.
“Dan heb ik zeker een saai boek geschreven zeker? Dat heb ik nog niet gehoord, kijk maar eens op mijn site.”
En ik begin mijn van tevoren bedachte metafoor in te leiden.
“Als je niet van mensen houdt, is dit een saai boek ja. Maar als je wel van mensen houdt, is dit een boek voor jou. Veel mensen zeggen dat ze zo van terrasjes pikken houden, omdat ze dan zo leuk mensen kunnen kijken. Nou”, begin ik mijn uitsmijter, “mijn boek is het terras van het Hogeland. En je hoeft niet eens de straat op!”

Het is leuk. Mijn zeven bezoekers zijn geïnteresseerd, wat wil ik nog meer?

De Biebman begint over Guus Hiddink, de man met de rode jas die een paar keer in mijn boek voorkomt.
“Guus Hiddink heeft geen snor meer”, bemoeit Maarten zich ermee. “Al heel lang niet meer.”
“Dat wist ik niet”, verdedig ik mij. “Dat dacht ik toen wel. Ik heb getwijfeld om hem bromsnor te noemen.”
Er schiet me iets te binnen.
“Ik had hem eigenlijk de Sergeant moeten noemen. Kennen jullie stratego? Daar zit ook een sergeant bij. Die heeft zo’n hele mooie Guus Hiddink-snor. Zo’n snor heeft Guus Hiddink ook. De Sergeant was misschien een betere naam geweest.”

Afgelopen. Tijd voor koffie. De Biebman heeft thermosflessen koffie klaar en een chocoladecake. Niemand gaat weg. Mijn ‘fans’ blijven hangen en nemen koffie en cake.
Ik krijg een boek onder m’n neus geduwd. Die van Fred en Angelica.
Ik haal diep adem en schrijf iets op.
“Voor de favoriete zus van mijn vriendje.” Of zoiets. Iets meer. Ik overhandig Angelica haar boek en we knuffelen elkaar.
Ze bekijkt wat ik heb geschreven. Ze vindt het leuk.
“Nu nog even datum erbij”, beveelt ze.
“Vijftien januari!”, roep ik uit. “Is ook zo!” Haar broer, mijn vriend, is vandaag jarig.
Kussend en knuffelend feliciteer ik haar.

De moeder en de dochter hebben mijn boek gelezen maar niet meegenomen. Ik schrijf hun adres op en beloof als ik weer eens in Uithuizen ben langs te komen om ter plaatse hun boek te signaleren. Dat vinden dochter en vooral moeder een hartstikke leuk idee.

Het is gezellig in de bieb van Uithuizen.

De boblijnvrouw koopt een boek. Ze heeft erg getwijfeld of ze vanavond thuis iets zou koken of naar mijn optreden zou gaan. Ze heeft besloten allebei te doen, zegt ze.

Ik vraag hoe ze heet. Ze heeft dezelfde naam als mijn dochter die tijdens het schrijven van mijn treindagboek is geboren.

Ik schrijf in haar boek dat ze de mooiste vrouwennaam heeft die de mensheid heeft voortgebracht.
Ik leer het al.
“Als je goed oplet”, zeg ik, “ontdek je in het boek wanneer mijn dochter wordt geboren.”

Dan Dick, mijn interviewer. Ik bedank hem. En nog eens in het boek dat ik mag signeren. Hij deed het leuk. Ik schrijf dat als ik hem in de trein was tegengekomen, ik hem ‘de Bril’ had genoemd.

Het echtpaar komt op mij af. Het zijn Friezen. Ze zijn al lang geleden naar Uithuizen verhuisd omdat hij in de Eemshaven ging werken. Maar nu reist hij elke dag op en neer naar Leeuwarden.
“Ook in 2007 en 2008?”, vraag ik. De periode van mijn treindagboek.
“Ja.”
“Heeft u mij boek al gelezen?”
“Nee, maar dat ga ik zeker doen.”
Hij vertelt dat hij voor Arriva mysteryguest is geweest. Mocht hij alles opschrijven wat hij van de trein, het reizen, de conducteurs (‘Arriva noemt ze stewards, maar voor mij blijven het conducteurs’) en Arriva vond.
“U had mijn boek kunnen schrijven!”, zeg ik.

Het is al ver na acht uur, de officiële sluitingstijd van de bibliotheek, als mijn ‘fans’ weggaan. Fred en Angelica het laatst. Angelica en ik kussen en huggen elkaar ten afscheid. Fred geef ik een hand. Fred en Angelica, helemaal uit Delfzijl gekomen, ik kan het nog steeds niet geloven.
De Biebman zwaait ons uit. Drie boeken minder in de rugzak. En zeker zes handtekeningen gezet, ik ben de tel kwijtgeraakt. En ik heb er nog één tegoed!
“Je hebt de opgaande lijn te pakken”, zegt Maarten.
“Mijn hoogtepunt”, reageer ik. “Ik stop er gelijk mee.”

Uithuizen was voorlopig mijn laatste optreden.

Advertentie

Read Full Post »

Treinkerstverhaal

Zin in een waargebeurd treinkerstverhaal? Het had zo een decemberterugreis uit Heen en weer op het Hogeland kunnen zijn. Alleen was het niet op het Hogeland, maar op het land daaronder. Dat heet grappig genoeg voor een gedeelte inderdaad het Lageland. Daar rijdt de trein naar Delfzijl. Ik moet er in Stedum uit.

Donderdag 17 december. Groningen is ontregeld door de sneeuw. Voor het eerst sinds 1979, hoor ik om me heen. Bussen rijden niet, scholen zijn dicht. Maar ambtenaren werken gewoon. Ook ik. Van mijn baas mag ik eerder weg naar huis omdat ik verder weg woon. Zodat ik veilig thuis kan komen. Wel eerst even overleggen met mijn leidinggevende. Kan ik mooi op tijd zijn voor het kerstspel van mijn zoontje op school, z’n eerste kerstspel. Zoals een kleuter betaamd, vertelt hij thuis niks over school. Dus ik ben benieuwd wat zijn rol is.

Op m’n werk krijg ik al een eerste aanwijzing van pech. Een collega zegt dat de trein naar Delfzijl niet rijdt. Dat geloof ik niet, vanochtend reed ie gewoon.

Glibberend door de sneeuw fiets ik naar het station. Ik ren de trap naar het perron op, de trein moet zo gaan. Maar er staat niks op de vertrekbord. De trein gaat niet.

Dingdongdingngng. De stationsomroepster: “Door weersomstandigheden rijden de treinen niet verder dan station Sauwerd.”

Bij spoor 1 en 2 staan mensen rond twee mannen in blauwe Arriva-pakken. Eén heeft een muts op, de ander niet. De man zonder muts wrijft stevig in z’n handen.
Het treinverkeer ligt plat omdat er in Sauwerd een wissel is bevroren.
Hoe lang dat duurt? Kan hij niks over zeggen.

Een Arriva-vrouw met blonde krullen in een geelblauwe jas, ik herken haar als een machinist, belt bij de gratiskrantenbakken voor het stootblok van spoor 1.
Uitgebeld steekt ze een sigaret op.
“Nieuws?”, vraag ik haar.
“Nee”, zegt ze met een ik-weet-het-echt-niet-blik.
Ze krijgt tegenstrijdige berichten: wel gaan, niet gaan.
Er hangen twee diertjes aan haar tas. Wat schreef ik ook al weer over Arriva-vrouwen met knuffeltjes aan hun treintas?

De Arriva-man zonder muts wrijft nog eens in z’n handen en zegt dat er mannetjes onderweg zijn om de wissel te ontdooien. Die mannetjes komen helemaal uit Zwolle. In 1979 ging dat anders, vertelt hij. Toen was het ook zo slecht. Toen gingen er mannen met gasbranders uit de stad op weg. Was het zo verholpen. Nu moeten ze helemaal uit Zwolle komen.
De privatisering. Het is de schuld van de privatisering, beweert hij.
“Ik zeg zoals het is”, zegt hij. “Op z’n vroegst gaat de trein om zes uur. Gaat ie een half uur eerder, heb je geluk. Gaat ie een half uur later, heb je pech.”

Pech heb ik sowieso, ook als ik geluk heb. Ook als ik in de gelukstrein van half zes zit, mis ik het kerstspektakel van mijn zoontje. Dat kan ik dus wel vergeten.
Bah!

Steeds weer nieuwe ‘reizigers’ drommen samen rond de Arriva-mannen tussen spoor 1 en 2. Mensen willen de gok wagen en de trein naar Sauwerd nemen, in de hoop dat ie toch verder rijdt.
Niet doen, adviseert de Arriva-man zonder muts. Meer dan dertig jaar zat hij op de trein. Maar toen Arriva kwam, kwamen er nieuwe functieomschrijvingen. En toen moest hij van de trein af. Hij moest de bus op, maar na veel gedoe kreeg hij toch een functie op het station.
Ga niet naar Sauwerd, adviseert hij de mensen die na Sauwerd nog richting Roodeschool of Sauwerd moeten.
“Sauwerd heeft geen meerwaarde om heen te gaan”, zegt hij. “Dan zit je vast midden op de prairie.”
En weer vertelt hij het verhaal van 1973 toen mannen uit Groningen met gasbranders erop uit trokken om bevroren wissels te ontdooien. Nu zijn er mannetjes uit Zwolle onderweg.

Nog twee Arriva-mannen tonen zich. De twee Arriva-mannen die er al waren, dragen donkerblauwe Arriva-kleding. De twee nieuwe mannen hebben jassen met lichtblauw en fluorescerend geel aan: machinisten. Eén van hen herken ik, hij staat in mijn boek. Hij is van het pizzaverhaal (“Dan knal je er maar wat boterhamworst bovenop”) van de 24 april-reis. En van het Cruijffiaanse arbeidsmotto: “Wat ik niet kan zien, kan ik niks aan doen.”

“Hoe zit het met de trein naar Winschoten?”, wil een zwarte man weten.
“Tot Zuidbroek”, zegt de Pizza-Arriva-man.

Ik loop naar de Arriva-store om wat te regelen.
Ik sta in de rij. De vrouw achter de balie zegt tegen een meisje dat ze niet weet wanneer de trein naar Delfzijl weer rijdt.
“Niet eerder dan zes uur”, zeg ik.
Ik vertel wat ik weet over de mannetjes uit Zwolle.
“Ik word niet geïnformeerd”, verzucht de Arriva-vrouw achter de balie. Ze wil weten hoe ik dit weet.
“Van collega’s van u op het station.”
“Ik word niet geïnformeerd”, zegt ze nogmaals. “U moet bij de Arriva-mensen op het station zijn”, zegt ze tegen het meisje dat naar Delfzijl wil. “Die weten meer dan ik.”

“Even wat anders”, zeg ik tegen de Arriva-vrouw. “Gisterenavond kocht ik per ongeluk een kaartje met datum naar de stad, voor vanochtend. Maar ik wilde natuurlijk eentje zonder datum. Die heb ik hier ook.”
Ik toon haar de twee kaartjes zonder korting. Ze kan precies zien hoe laat ik ze heb gekocht; staat erop. Die met datum om 17.56, die zonder datum voor vanochtend een minuut later. Dat was dus twee keer 3.70 euro.
Of ik het geld van het abuis gekochte kaartje kan terugkrijgen.
Hier heeft de balievrouw wèl informatie over.
“Arriva heeft hier regels over”, vertelt ze.
En die houden in dat bedragen onder de vijf euro niet worden terugbetaald. Pech gehad dus.

Teleurgesteld loop ik weer naar de Arriva-mannen tussen spoor 1 en 2. Die staan daar nog.
Een bejaarde man met bril is heel erg verontwaardigd dat er geen trein naar Delfzijl gaat.
“Arriva heeft dus geen vervoer?”, vraagt hij boos.
”Nee meneer”, antwoordt de Arriva-man met de muts rustig.
“Red je maar hoor”, zegt de oude man boos, alsof hij van Arriva is. “Mooi hoor, van Arriva!”
Een oude vrouw, hoogstwaarschijnlijk de vrouw van de boze man, stevent met haar rollator op de Arriva-man af.
“Wij zijn vanochtend om half negen uit Amsterdam vertrokken”, zegt ze snuivend. “Ik wil naar Delfzijl!”
“Er gaat geen trein mevrouw”, vertelt de Arriva-man met de muts haar rustig.
Er ontstaat een ruzieachtige sfeer.
“Ik kan nu wel boos worden op die mannetjes”, zegt een vrouw met lang krullend haar. “Maar die kunnen er ook niks aan doen.”

“De voorste trein gaat naar Delfzijl!”, roept de Pizza-Arriva-man opeens.
Grote opluchting onder de wachtenden.
Een massa mensen loopt richting Emmaviaduct om in de trein naar Delfzijl te stappen.
Ik haal de oude boze man en zijn vrouw met de rollator in.
“Valt met nait?”, zeg ik.
“Jajaja”, antwoordt de vrouw.

Ik ga in een vierzitter schuin tegenover een zwarte man zitten.
“Dames en heren.”
Ah, de machinist, een mannenstem.
“Deze trein gaat vooralsnog alleen maar naar Sauwerd.”
Wat? Volgens de Pizza-man gaat ie naar Delfzijl!
“In Sauwerd proberen ze de wissel handmatig om te krijgen”, beweert een reiziger.

“Dames en heren.”
De machinist weer.
“Deze trein gaat vooralsnog alleen naar Sauwerd. Vanaf Sauwerd zijn er geen bussen beschikbaar. Dus…”
Dat was het.
“Dus wat?”, vraagt een reiziger.
De zwarte man schuin voor mij weet genoeg en stapt uit.

“Ik heb nog een kerstborrel.”
“Gaat die dan nog door?”
“Ik neem aan van wel.”

Een man met een baard en een vrouw met een linnentasje gaan voor mij in de vierzitter zitten. Collega’s, gok ik.
“Dames en heren.”
De machinist maar weer eens.
“Goed nieuws!”, meldt hij opgetogen. “Om één voor vijf vertrekt deze trein naar Delfzijl.”
In de coupé klinkt opgelucht applaus. Het is twintig voor vier. Nog 21 minuten. En dan is het één over vijf. En dan vertrekt de trein volgens de nieuwe dienstregeling. Het kerstspel van mijn zoontje is dan al een minuut bezig. Ik ga het missen.
Bah!

De vrouw met de linnen tas kijkt op haar horloge.
“Nog acht minuten en dan gaan we rijden”, zegt ze.
De man met de baard kijkt op zíjn horloge.
“Bij mij nog zeven”, zegt hij. En hij slaat een boek open.

16.54 uur. De lichten in de trein vallen uit.
“De lichten gaan uit”, constateert een reiziger. En dan angstig: “We gaan niet rijden.”

Dingdongdingngng.
De stationsomroepster buiten: “Door weersomstandigheden moet u rekening houden met een langere reistijd door uitval van treinen.”
“Hoe laat waren wij ook al weer op het station?”, vraagt de vrouw tegenover mij.
“Kwart over twee”, antwoordt de man al lezend.
Ze wachten al bijna drie uur op de eerste trein richting Delfzijl.
“Jij leest heel wat boeken uit zo zeker?”
“Elke week één”, antwoordt de man met de baard niet zonder trots.

17.04 uur. We rijden! De trein rijdt, de eerste sinds half twee. Hij heeft drie minuten vertraging.

“Dames en heren.”
De machinist, nu een vrouwenstem. Vast de Arriva-vrouw met de blonde krullen van op het station.

“Ik heb even contact gehad”, meldt ze. “En wij rijden gewoon naar Delfzijl. Mensen die naar Roodeschool moeten, kunnen in Sauwerd uitstappen. Ik denk dat die ook wel rijdt.”
Hard gelach ik de trein.
“’Ik denk…!’”
“Vrouw achter het stuur.”
“Ben ik blij dat wij naar Delfzijl gaan.”
“Is er een hotel in Sauwerd?”
“Logement Sauwerd!”
“Niet te hard lachen. Wie weet waar wij nog terecht komen.”

Station Sauwerd.
We rijden verder.
“We rijden verder”, belt een jongen door. “Dus die wisseldinges zit vast wel goed. Óf we ontsporen. Óf het komt wel goed.”

Het komt goed; ik stap uit op station Stedum. Koud dat het daar is! Met veel moeite fiets ik naar mijn dorp, er ligt nog veel sneeuw op de weg.

Ik fiets rechtstreeks naar het dorpsschooltje. Het is al zes uur. Maar wie weet vang ik toch nog een glimp van het kerstspel van mijn zoontje op.

Inderdaad, het is een glimp. Meer niet, het is bijna afgelopen. Maar daar zie ik mijn zoontje staan. Hij heeft een hoed van groen crêpepapier op en hij staat in een hoepel. Oh, ik begrijp het al. Hij is een kerstboom! Mijn vierjarig zoontje speelt een kerstboom!

Buiten vriest het venijnig, maar mijn hart smelt.

Read Full Post »