Dat ik in Stedum in de trein stap. En dat ik dan een reiziger Heen en weer op het Hogeland zie lezen.
Dat zou mooi wezen ja.
“Maar dat is nog niet gebeurd”, blogde ik anderhalve week geleden in The Rookie. Maar dat was anderhalve week geleden. Nu wel!
Omdat zo’n website met je eigen naam toch al zo’n selfkicktrip is, vertel ik het maar even.
Vanochtend, woensdag 2 december, stap ik dus in Stedum in de trein. Het is druk, maar ik kan nog zitten in een vierzitter. Een achteruitrijdstoel, geen probleem. Mijn boek herken ik onmiddellijk. Het ligt op een grijze Converse-tas die op de schoot van een jongen ligt. Hij zit schuin voor mij aan de andere kant van het pad. Ook hij reist achteruit. De jongen leest. In mijn boek! Het ultieme schrijversgeluk. Maar ik twijfel natuurlijk. Want dat kan toch haast niet? Ik buig voorover. En ja, kan niet missen, dat is Heen en weer op het Hogeland! Hij is al best ver. De jongen slaat een bladzijde om. Hij is bij 5 juni: “Jij neukie neukie?”
Ik raak opgewonden. Ik móet wat doen, vind ik. Hem aanspreken! Tuurlijk, maar eerst kijken. En schrijven, schrijven moet ik. Uit mijn tas pak ik het eerste papiertje dat ik tegenkom. Het is een verfrommeld printje van mijn uitgever Lourens. Het dateert van 28 oktober, van twee dagen voor de presentatie van mijn boek. Daar gaat het ook over, over de tweede versie van de speech die ik hem had toegestuurd: “Gerard Reve is uit de toespraak verdwenen. Niet erg want het is een beter verhaal geworden. Oefen maar een keer voor de spiegel.”
Ik kijk naar de jongen. “Zwarte jas”, schrijf ik op. En “zwarte spijkerbroek”. Ik kijk nog eens goed en kras “zwarte” door en zet er “blauwe” boven. Het is zo’n hele donkerblauwe spijkerbroek. “Witte All-Stars met rode letters erop”, schrijf ik verder.
Het meisje met het bruine haar naast mij leest ook een boek: “Hij had een gruwelijke hekel aan ochtenden als hij geen koffie had gehad.”
Ik herken het blonde meisje naast mij aan de andere kant van het pad. Ik haalde haar op de fiets in op weg naar het station, ze woont in mijn dorp. Ze kijkt in een map. “Kunstaspecten binnen reclame”, heet het hoofdstuk dat ze leest.
En dan iets geks, we zijn net uit Bedum vertrokken.
“Deel twee”, hoor ik. Het klinkt hard, het komt uit de intercom. Dat was de machinist. Of ben ik nou gek? Nee, ik zie fronsende gezichten. De machinist zei ‘deel twee’ door de intercom. Naja, zal wel. Beetje raar.
Onder ‘mijn’ boek van de jongen ligt een witte envelop. De jongen heeft een paar kleine pukkeltjes op de linkerkant van z’n gezicht. Ik schat hem op een jaar of twintig.
Sauwerd
Ik buig weer voorover en tik de jongen op de schouder. Hij kijkt mij aan.
“Is het wat?”
Ik wijs naar het boek op schoot.
“Ja leuk”, zegt hij gelijk. “Heel herkenbaar.”
De jongen kijkt serieus. Het lijkt alsof hij zo’n vraag in de trein heel normaal vindt.
“Die conducteurs”, zegt hij. “De Sik, die herken ik.”
Ik glunder. Dat moet wel. Ik heb geen idee hoe dat eruit ziet, een glunderende ik. Maar als ik iets doe, moet dat wel glunderen zijn.
“Ik uuuh”, stamel ik treuzelend.
Want ja, dit heb ik nooit eerder bij de hand gehad. Zo’n moment. Dat ik iemand mijn boek zie lezen, live.
‘”Ik uuuh, ja, dat boek, dat heb ik geschreven.”
“Oh ja?”
De jongen leeft op en zoekt snel mijn foto in het boek op. Hij weet waar die te vinden is, aan de achterkant van de achterflap.
“Oh ja”, zegt hij nogmaals. “Te gek!”
Hij vindt het te gek de schrijver van zijn boek te ontmoeten. Ik vind het ook te gek dat ik mijn eerste live lezende lezer ontmoet. Dat zeg ik ook tegen hem.
Ik vraag hoe hij heet.
“Jeroen.”
Jeroen loopt stage bij de universiteit. Audiovisuele nog wat op Zernike. Jeroen pakt de witte envelop en laat hem aan mij zien, als bewijs. Rode letters. Ik herken de nieuwe huisstijl van de Rijksuniversiteit Groningen.
Jeroen komt uit Loppersum en reist al heel lang met de trein naar Groningen. Ook toen hij nog naar school ging. Hij zegt nog een keer dat het boek heel herkenbaar is. Of ik iets in het boek moet schrijven, vraag ik.
Als ik dan toch schrijver ben, laat ik me dan ook maar zo gedragen. Effe signeren. Dat vindt hij leuk. Jeroen geeft mij ‘mijn’ boek. Zijn boek.
“Voor Jeroen”, schrijf ik op pagina 1.
En nu en nu en nu? Ik moet iets leuks verzinnen! Uuuuuh… Het kogeltje van mijn pen zweeft rondjes boven het papier.
“Je bent mijn primeur!”, schrijf ik dan. “Mijn eerste lezende lezer in de trein. Je bent al ver! Goede reis nog!”
Is dat een goede tekst? Ik hoop het maar.
Te veel uitroeptekens, denk ik.
Ik zet mijn handtekening eronder.
Jeroen is blij met mijn gekrabbel. Dat zegt hij tenminste.
Jeroen jonge, ik zal jou ook nooit vergeten.