Ik zit in de bieb van Uithuizen. En ik kijk naar de Biebman, de ‘grote grijsblonde krullenman’ van 9 januari uit mijn boek. Hij zet een stenen kopje met koffie op de grote leestafel. Dat kopje heeft de Biebman voor mij speciaal van achteren gehaald. Ik zei nog dat dat niet hoefde, dat een plastic bekertje ook wel goed was. Maar nee, de Biebman wilde per se dat ik zijn biebkoffie uit een stenen kopje zou krijgen.
De koffie van de bibliotheek van Uithuizen komt uit een Senseo-apparaat dat op een laag tafeltje iets rechts naast de ingang staat. Bezoekers kunnen daar zelf hun biebkoffie zetten. Er staan witte plastic koffiebekers naast het apparaat. Maar als de Biebman je in zijn ‘vrouwenbieb’ uitnodigt, scharrelt hij een stenen kopje voor je op. En de biebkoffie zet hij zelf.
Tot mijn teleurstelling draagt de Biebman géén wit overhemd. Deze constatering ontzenuwt alwéér een van mijn stellingen uit Heen en weer op het Hogeland. Over de Biebman beweer ik op 9 januari: ‘Hij werkt in de plaatselijk bibliotheek en heeft dan een wit overhemd aan.’ Dezelfde Biebman tegenover mij heeft een hip heftig gekleurd T-shirt aan.
“Waar is je witte overhemd?”, vraag ik.
De Biebman lacht.
“Mijn collega’s zeiden ook al steeds dat ik altijd van die witte overhemden droeg. Toen heb ik maar een modern setje T-shirts gekocht. Kan ook best, want ook ’s winters is het hier tropisch.”
“Jammer”, zeg ik.
Ik ben in de Uithuizer bieb om wat dingen te bespreken voor mijn opwachting in de plaatselijke bibliotheek van Uithuizen op vrijdag 15 januari.
De Biebman begint over Heen en weer op het Hogeland. Dat heeft hij gelezen. Hij weet dat hij er in staat. Een klant die boeken terugbracht, begon erover. De Biebman zegt dat hij uit de media toen al van het bestaan van mijn treindagboek wist. En dat het boek bij de Noord-Groningse bibliotheken prompt als koploper is bestempeld. De Biebman begint een heel verhaal over wat dat is, koploper. Ik let goed op, maar raak de draad kwijt. Voor mijn boek is het in ieder geval goed nieuws, begrijp ik. Ik krijg mee dat koplopers op de achterkant van de voorkant geen samenvatting van enkele zinnen meekrijgen. Want koplopers zijn de biebbureaucratie nog niet door geweest. Want daar zijn het koplopers voor! Die staan nog fris en fruitig op de eerste lezers te wachten. Gelukkig staat op de achterkant van het boek al waar het over gaat.
Wat mij betreft maakt de Biebman de biebsamenvatting, mocht die er ooit nog komen. Want hij zegt dat hij het een heerlijk boek vond. In de periode dat ik met mijn treindagboekschriftjes op schoot naar Stad en terug reisde, ging de Biebman ook vaak naar Groningen. En hij herkent veel uit het boek.
“En zeker de grote ergernissen.”
“De Viking”, zeg de Biebman. “Is dat die….”
En hij geeft een perfecte beschrijving van mijn eerste hoofdpersoon die zich op deze website bekend maakte.
“Hij woont ook alweer in uuuh…”
“Oosternieland”, zeg ik.
Dat zei de Viking zelf tegen mij.
“Ja!”, beaamt de Biebman. “Als jochie kwam hij hier al met pa en ma in de bibliotheek.”
Ik heb zin in nog een biebkoffie.
“Ik lust eigenlijk nog wel één”, probeer ik voorzichtig.
“Tuurlijk”, zegt de Biebman. En hij pakt mijn kopje voor een tweede ronde.
“En wat ik zelf frappant vind”, begint de Biebman, zelf dus een ervaren treinreiziger tussen Uithuizen en Groningen, “dat mensen zoveel moeite doen om alleen te zitten. Ze lopen de hele coupé door. Ga toch ergens zitten!”
“Over dat soort dingetjes”, zeg ik, “gaat mijn boek dus.”
“Het leeft wel, dat boek van jou.”
De Biebman vertelt hoe hij laatst weer eens op de trein stond te wachten op het perron van Uithuizen. Twee meisjes op het bankje naast hem begonnen opeens over Heen en weer op het Hogeland te praten.
“Uit zichzelf”, benadrukt hij.
Prachtig verhaal, denk ik, dat ik zeker voor mijn website ga gebruiken.
Ik zeg dat ik het grappig vind dat wij nu aan dezelfde grote tafel zitten als waaraan de Biebman en zijn biebvrouwen zaten toen ik daar in 2008 op 9 januari iets na zessen in de avond langs fietste. Ik kwam toen van mijn werk.
‘Ik fiets langs de bibliotheek in de Schoolstraat’, schreef ik in mijn treindagboek. ‘Die is al lang dicht, maar er brandt nog licht: kaarslicht.’
Het kaarslicht van de nieuwjaarsborrel van de Uithuizer bieb. Tussen al die biebvrouwen ‘de grote Biebman met de krullen’ in z’n witte overhemd.
De Biebman belooft mij dat hij er op vrijdag 15 januari bij is als ik over mijn boek praat in ‘zijn’ Uithuizer bieb. Hij heeft dan een wit overhemd aan, bezweert hij.