Feeds:
Berichten
Reacties

Posts Tagged ‘Stedum’

Lady Di

“Had al gezegd dat ik dus niet alleenstaand was en ook de andere dames met de knuffels niet.”

Die zat. Lady Di ontzenuwde in De Lezersreacties mijn theorie over alleenstaande vrouwelijke conducteurs en knuffeltjes aan hun treintassen al. Ik sprak haar aan op het station van Stedum, mijn eerste confrontatie met een personage uit Heen en weer op het Hogeland. En wat voor een personage, een toppersonage!

Ik herken haar eerst niet.
(In mijn reactie op haar lezersreactie schreef ik al dat ik haar haar wat springerig vond.)
Ik verwar haar even met Klazien, een collega van lady Di. Ook blond. Klazien komt niet in Heen en weer voor, maar Klazien controleerde al op de Groningse lijnen toen de Spurt nog niet op de klei te vinden was en we het nog met de blauwgele Wadlopers moesten doen. En Klazien controleert nog steeds! Klazien heet vast niet echt Klazien, maar zo noem ik haar al in mijn hoofd vanaf de eerste keer dat ze mij controleerde. Ook een verhaal trouwens, maar die story uit de oude doos vertel ik vast nog wel eens.

Maar Klazien is het niet. Mijn conducteur is toch lady Di! Ik herkende haar aan het grijze knuffelhondje op haar zwarte Brunotti-tas. Dat hondje, de opvolger van Winnie de Pooh, zie ik pas als ze na controle van mijn kaartje verder loopt en het machinistenhok binnen gaat.

Ze stapt vóór mij in Stedum uit. De bekende conducteurstruc. Vanaf Noord controleren, even uitblazen in het machinistenhok en uitstappen in Stedum. Daar hebben ze een paar minuten voordat de tegentrein uit Loppersum aankomt. Instappen om ook die trein te controleren. Dan heb je als conducteur in nog geen half uur twee treinen gedaan. Anne weer tevreden.

Vlak bij de overkapping op het perron blijft ze staan om een shagje te rollen. (Niet op gelet trouwens of ze hetzelfde merk als haar collega Droogstoppel rookt: Nelson. Ik denk eigenlijk van niet. Zal wel Samson zijn, oet Stad.)

Ik loop haar voorbij, stop toch maar en draai me om.
“Eem peukie rook’n?”, vraag ik.
Ik weet al dat ze Groningse is (‘Bist ook zo’n laif jong’).
En dat is genoeg voor lady Di.
Lady Di is wat je tegenwoordig een mensenmens noemt. Dat betekent dat als je tegen haar zegt “Eem peukie rook’n?” je gelijk contact hebt. (Op 10 juni schrijf ik: ‘Lady Di vindt haar werk leuk, dat merk je aan alles.’ Ze heeft dan net ‘opgewekt’ aan een meisje met dunne spillebeentjes gevraagd of ze nog even met leerwerk bezig is.)

Ik heb ook gelijk contact met mijn toppersonage op station Stedum.
“Mag toch niet?”, vraag ik.  “Op het station?”
“Ach”, reageert lady Di. “Er mag zoveel niet.”
Bijvoorbeeld ook als conducteur bij de machinist in het machinistenhok kruipen, vertelt ze.
“Maar dat doet iedereen!”, zeg ik. En ik moet denken aan de terugreis waarop de machinistencabine uitpuilde van maar liefst vier treinfunctionarissen, onder wie een vrouw in een NS-uniform met, jawel, een poppetje aan haar tas. Alleenstaande, constateerde ik toen nog. (Misschien klopt mijn theorie over knuffels aan tassen nog wèl voor NS-personeel!)
“Er mag zo veel niet”, zegt lady Di nog maar eens.

We keuvelen een tijdje over wat allemaal niet mag. En dat is best veel, stellen wij gezamenlijk vast.

En dan haal ik diep adem en vraag: “Weet je wel dat er een boek over de trein is geschreven? Over de lijn naar Roodeschool?”
Lady Di kijkt mij even indringend aan.
Ik hou het niet meer.
“Ben jij die schrijver?”
“Joh joh joh”, hakkel ik zacht. En ik maak verontschuldigende gebaren met mijn handen.
Ladi Di raakt mij aan. “Geweldig boek!” roept ze uitgelaten.
En ze grijpt naar het grijze knuffelhondje aan haar tas en laat het zien. Lachend zegt ze: “Ik ben níet alleen en níet eenzaam!”

Lady Di vindt Heen en weer op het Hogeland een prachtig boek. En ze vertelt dat het een grote hit is onder haar Arriva-collega’s.
“Bij de Bruna op het station was het in no time uitverkocht.”
“Oh ja?”, reageer ik zo bescheiden mogelijk. “Wat leuk.”
Ik krijg een warm gevoel.

Dat mijn boek onder Arriva-personeel gretig aftrek vindt, wist ik al zo’n beetje. Ik als debuterend schrijver had natuurlijk al eens bij de Bruna op het station gevraagd hoe ‘dit’ boek het deed. En ik wees toen op de stapel die bij de kassa lag. Vergeef mij deze ijdelheid. En bovendien: voor je het weet heb je een regelrechte flop geschreven. Dan kun je dat het beste maar gewoon weten.
“Goed”, was het antwoord van de Bruna-man.
Ik blij.
De helft van de boeken werd gekocht door iemand in een Arriva-uniform, vertelde de Bruna-man.

De trein komt eraan! Lady Di praat. De treindeur gaat open. Mensenmens Lady Di praat maar door maar door. De treindeur gaat dicht. Ze drukt op de knop op de deur. De deur gaat weer open en lady Di stapt in. Ze zegt nog dat ze door mijn boek beseft hoe treinreizigers naar haar als conducteur kunnen kijken. En dat ze dat als conducteur niet beseft omdat ze als conducteur vooral met die kaartjes bezig is.
‘Wij kijken op een ander manier’, schrijft ze later op deze website.
Lady Di, het was een leuke ontmoeting op dat verlaten station van Stedum, op ons na. En ik begrijp nu heel goed dat u niet eenzaam en alleen bent. Daar bent u veel te veel mensenmensig voor. Controleer ze!

Read Full Post »

Treinkerstverhaal

Zin in een waargebeurd treinkerstverhaal? Het had zo een decemberterugreis uit Heen en weer op het Hogeland kunnen zijn. Alleen was het niet op het Hogeland, maar op het land daaronder. Dat heet grappig genoeg voor een gedeelte inderdaad het Lageland. Daar rijdt de trein naar Delfzijl. Ik moet er in Stedum uit.

Donderdag 17 december. Groningen is ontregeld door de sneeuw. Voor het eerst sinds 1979, hoor ik om me heen. Bussen rijden niet, scholen zijn dicht. Maar ambtenaren werken gewoon. Ook ik. Van mijn baas mag ik eerder weg naar huis omdat ik verder weg woon. Zodat ik veilig thuis kan komen. Wel eerst even overleggen met mijn leidinggevende. Kan ik mooi op tijd zijn voor het kerstspel van mijn zoontje op school, z’n eerste kerstspel. Zoals een kleuter betaamd, vertelt hij thuis niks over school. Dus ik ben benieuwd wat zijn rol is.

Op m’n werk krijg ik al een eerste aanwijzing van pech. Een collega zegt dat de trein naar Delfzijl niet rijdt. Dat geloof ik niet, vanochtend reed ie gewoon.

Glibberend door de sneeuw fiets ik naar het station. Ik ren de trap naar het perron op, de trein moet zo gaan. Maar er staat niks op de vertrekbord. De trein gaat niet.

Dingdongdingngng. De stationsomroepster: “Door weersomstandigheden rijden de treinen niet verder dan station Sauwerd.”

Bij spoor 1 en 2 staan mensen rond twee mannen in blauwe Arriva-pakken. Eén heeft een muts op, de ander niet. De man zonder muts wrijft stevig in z’n handen.
Het treinverkeer ligt plat omdat er in Sauwerd een wissel is bevroren.
Hoe lang dat duurt? Kan hij niks over zeggen.

Een Arriva-vrouw met blonde krullen in een geelblauwe jas, ik herken haar als een machinist, belt bij de gratiskrantenbakken voor het stootblok van spoor 1.
Uitgebeld steekt ze een sigaret op.
“Nieuws?”, vraag ik haar.
“Nee”, zegt ze met een ik-weet-het-echt-niet-blik.
Ze krijgt tegenstrijdige berichten: wel gaan, niet gaan.
Er hangen twee diertjes aan haar tas. Wat schreef ik ook al weer over Arriva-vrouwen met knuffeltjes aan hun treintas?

De Arriva-man zonder muts wrijft nog eens in z’n handen en zegt dat er mannetjes onderweg zijn om de wissel te ontdooien. Die mannetjes komen helemaal uit Zwolle. In 1979 ging dat anders, vertelt hij. Toen was het ook zo slecht. Toen gingen er mannen met gasbranders uit de stad op weg. Was het zo verholpen. Nu moeten ze helemaal uit Zwolle komen.
De privatisering. Het is de schuld van de privatisering, beweert hij.
“Ik zeg zoals het is”, zegt hij. “Op z’n vroegst gaat de trein om zes uur. Gaat ie een half uur eerder, heb je geluk. Gaat ie een half uur later, heb je pech.”

Pech heb ik sowieso, ook als ik geluk heb. Ook als ik in de gelukstrein van half zes zit, mis ik het kerstspektakel van mijn zoontje. Dat kan ik dus wel vergeten.
Bah!

Steeds weer nieuwe ‘reizigers’ drommen samen rond de Arriva-mannen tussen spoor 1 en 2. Mensen willen de gok wagen en de trein naar Sauwerd nemen, in de hoop dat ie toch verder rijdt.
Niet doen, adviseert de Arriva-man zonder muts. Meer dan dertig jaar zat hij op de trein. Maar toen Arriva kwam, kwamen er nieuwe functieomschrijvingen. En toen moest hij van de trein af. Hij moest de bus op, maar na veel gedoe kreeg hij toch een functie op het station.
Ga niet naar Sauwerd, adviseert hij de mensen die na Sauwerd nog richting Roodeschool of Sauwerd moeten.
“Sauwerd heeft geen meerwaarde om heen te gaan”, zegt hij. “Dan zit je vast midden op de prairie.”
En weer vertelt hij het verhaal van 1973 toen mannen uit Groningen met gasbranders erop uit trokken om bevroren wissels te ontdooien. Nu zijn er mannetjes uit Zwolle onderweg.

Nog twee Arriva-mannen tonen zich. De twee Arriva-mannen die er al waren, dragen donkerblauwe Arriva-kleding. De twee nieuwe mannen hebben jassen met lichtblauw en fluorescerend geel aan: machinisten. Eén van hen herken ik, hij staat in mijn boek. Hij is van het pizzaverhaal (“Dan knal je er maar wat boterhamworst bovenop”) van de 24 april-reis. En van het Cruijffiaanse arbeidsmotto: “Wat ik niet kan zien, kan ik niks aan doen.”

“Hoe zit het met de trein naar Winschoten?”, wil een zwarte man weten.
“Tot Zuidbroek”, zegt de Pizza-Arriva-man.

Ik loop naar de Arriva-store om wat te regelen.
Ik sta in de rij. De vrouw achter de balie zegt tegen een meisje dat ze niet weet wanneer de trein naar Delfzijl weer rijdt.
“Niet eerder dan zes uur”, zeg ik.
Ik vertel wat ik weet over de mannetjes uit Zwolle.
“Ik word niet geïnformeerd”, verzucht de Arriva-vrouw achter de balie. Ze wil weten hoe ik dit weet.
“Van collega’s van u op het station.”
“Ik word niet geïnformeerd”, zegt ze nogmaals. “U moet bij de Arriva-mensen op het station zijn”, zegt ze tegen het meisje dat naar Delfzijl wil. “Die weten meer dan ik.”

“Even wat anders”, zeg ik tegen de Arriva-vrouw. “Gisterenavond kocht ik per ongeluk een kaartje met datum naar de stad, voor vanochtend. Maar ik wilde natuurlijk eentje zonder datum. Die heb ik hier ook.”
Ik toon haar de twee kaartjes zonder korting. Ze kan precies zien hoe laat ik ze heb gekocht; staat erop. Die met datum om 17.56, die zonder datum voor vanochtend een minuut later. Dat was dus twee keer 3.70 euro.
Of ik het geld van het abuis gekochte kaartje kan terugkrijgen.
Hier heeft de balievrouw wèl informatie over.
“Arriva heeft hier regels over”, vertelt ze.
En die houden in dat bedragen onder de vijf euro niet worden terugbetaald. Pech gehad dus.

Teleurgesteld loop ik weer naar de Arriva-mannen tussen spoor 1 en 2. Die staan daar nog.
Een bejaarde man met bril is heel erg verontwaardigd dat er geen trein naar Delfzijl gaat.
“Arriva heeft dus geen vervoer?”, vraagt hij boos.
”Nee meneer”, antwoordt de Arriva-man met de muts rustig.
“Red je maar hoor”, zegt de oude man boos, alsof hij van Arriva is. “Mooi hoor, van Arriva!”
Een oude vrouw, hoogstwaarschijnlijk de vrouw van de boze man, stevent met haar rollator op de Arriva-man af.
“Wij zijn vanochtend om half negen uit Amsterdam vertrokken”, zegt ze snuivend. “Ik wil naar Delfzijl!”
“Er gaat geen trein mevrouw”, vertelt de Arriva-man met de muts haar rustig.
Er ontstaat een ruzieachtige sfeer.
“Ik kan nu wel boos worden op die mannetjes”, zegt een vrouw met lang krullend haar. “Maar die kunnen er ook niks aan doen.”

“De voorste trein gaat naar Delfzijl!”, roept de Pizza-Arriva-man opeens.
Grote opluchting onder de wachtenden.
Een massa mensen loopt richting Emmaviaduct om in de trein naar Delfzijl te stappen.
Ik haal de oude boze man en zijn vrouw met de rollator in.
“Valt met nait?”, zeg ik.
“Jajaja”, antwoordt de vrouw.

Ik ga in een vierzitter schuin tegenover een zwarte man zitten.
“Dames en heren.”
Ah, de machinist, een mannenstem.
“Deze trein gaat vooralsnog alleen maar naar Sauwerd.”
Wat? Volgens de Pizza-man gaat ie naar Delfzijl!
“In Sauwerd proberen ze de wissel handmatig om te krijgen”, beweert een reiziger.

“Dames en heren.”
De machinist weer.
“Deze trein gaat vooralsnog alleen naar Sauwerd. Vanaf Sauwerd zijn er geen bussen beschikbaar. Dus…”
Dat was het.
“Dus wat?”, vraagt een reiziger.
De zwarte man schuin voor mij weet genoeg en stapt uit.

“Ik heb nog een kerstborrel.”
“Gaat die dan nog door?”
“Ik neem aan van wel.”

Een man met een baard en een vrouw met een linnentasje gaan voor mij in de vierzitter zitten. Collega’s, gok ik.
“Dames en heren.”
De machinist maar weer eens.
“Goed nieuws!”, meldt hij opgetogen. “Om één voor vijf vertrekt deze trein naar Delfzijl.”
In de coupé klinkt opgelucht applaus. Het is twintig voor vier. Nog 21 minuten. En dan is het één over vijf. En dan vertrekt de trein volgens de nieuwe dienstregeling. Het kerstspel van mijn zoontje is dan al een minuut bezig. Ik ga het missen.
Bah!

De vrouw met de linnen tas kijkt op haar horloge.
“Nog acht minuten en dan gaan we rijden”, zegt ze.
De man met de baard kijkt op zíjn horloge.
“Bij mij nog zeven”, zegt hij. En hij slaat een boek open.

16.54 uur. De lichten in de trein vallen uit.
“De lichten gaan uit”, constateert een reiziger. En dan angstig: “We gaan niet rijden.”

Dingdongdingngng.
De stationsomroepster buiten: “Door weersomstandigheden moet u rekening houden met een langere reistijd door uitval van treinen.”
“Hoe laat waren wij ook al weer op het station?”, vraagt de vrouw tegenover mij.
“Kwart over twee”, antwoordt de man al lezend.
Ze wachten al bijna drie uur op de eerste trein richting Delfzijl.
“Jij leest heel wat boeken uit zo zeker?”
“Elke week één”, antwoordt de man met de baard niet zonder trots.

17.04 uur. We rijden! De trein rijdt, de eerste sinds half twee. Hij heeft drie minuten vertraging.

“Dames en heren.”
De machinist, nu een vrouwenstem. Vast de Arriva-vrouw met de blonde krullen van op het station.

“Ik heb even contact gehad”, meldt ze. “En wij rijden gewoon naar Delfzijl. Mensen die naar Roodeschool moeten, kunnen in Sauwerd uitstappen. Ik denk dat die ook wel rijdt.”
Hard gelach ik de trein.
“’Ik denk…!’”
“Vrouw achter het stuur.”
“Ben ik blij dat wij naar Delfzijl gaan.”
“Is er een hotel in Sauwerd?”
“Logement Sauwerd!”
“Niet te hard lachen. Wie weet waar wij nog terecht komen.”

Station Sauwerd.
We rijden verder.
“We rijden verder”, belt een jongen door. “Dus die wisseldinges zit vast wel goed. Óf we ontsporen. Óf het komt wel goed.”

Het komt goed; ik stap uit op station Stedum. Koud dat het daar is! Met veel moeite fiets ik naar mijn dorp, er ligt nog veel sneeuw op de weg.

Ik fiets rechtstreeks naar het dorpsschooltje. Het is al zes uur. Maar wie weet vang ik toch nog een glimp van het kerstspel van mijn zoontje op.

Inderdaad, het is een glimp. Meer niet, het is bijna afgelopen. Maar daar zie ik mijn zoontje staan. Hij heeft een hoed van groen crêpepapier op en hij staat in een hoepel. Oh, ik begrijp het al. Hij is een kerstboom! Mijn vierjarig zoontje speelt een kerstboom!

Buiten vriest het venijnig, maar mijn hart smelt.

Read Full Post »

Jeroen

Dat ik in Stedum in de trein stap. En dat ik dan een reiziger Heen en weer op het Hogeland zie lezen.
Dat zou mooi wezen ja.

“Maar dat is nog niet gebeurd”, blogde ik anderhalve week geleden in The Rookie. Maar dat was anderhalve week geleden. Nu wel!

Omdat zo’n website met je eigen naam toch al zo’n selfkicktrip is, vertel ik het maar even.

Vanochtend, woensdag 2 december, stap ik dus in Stedum in de trein. Het is druk, maar ik kan nog zitten in een vierzitter. Een achteruitrijdstoel, geen probleem. Mijn boek herken ik onmiddellijk. Het ligt op een grijze Converse-tas die op de schoot van een jongen ligt. Hij zit schuin voor mij aan de andere kant van het pad. Ook hij reist achteruit. De jongen leest. In mijn boek! Het ultieme schrijversgeluk. Maar ik twijfel natuurlijk. Want dat kan toch haast niet? Ik buig voorover. En ja, kan niet missen, dat is Heen en weer op het Hogeland! Hij is al best ver. De jongen slaat een bladzijde om. Hij is bij 5 juni: “Jij neukie neukie?”

Ik raak opgewonden. Ik móet wat doen, vind ik. Hem aanspreken! Tuurlijk, maar eerst kijken. En schrijven, schrijven moet ik. Uit mijn tas pak ik het eerste papiertje dat ik tegenkom. Het is een verfrommeld printje van mijn uitgever Lourens. Het dateert van 28 oktober, van twee dagen voor de presentatie van mijn boek. Daar gaat het ook over, over de tweede versie van de speech die ik hem had toegestuurd: “Gerard Reve is uit de toespraak verdwenen. Niet erg want het is een beter verhaal geworden. Oefen maar een keer voor de spiegel.”

Ik kijk naar de jongen. “Zwarte jas”, schrijf ik op. En “zwarte spijkerbroek”. Ik kijk nog eens goed en kras “zwarte” door en zet er “blauwe” boven. Het is zo’n hele donkerblauwe spijkerbroek. “Witte All-Stars met rode letters erop”, schrijf ik verder.

Het meisje met het bruine haar naast mij leest ook een boek: “Hij had een gruwelijke hekel aan ochtenden als hij geen koffie had gehad.”

Ik herken het blonde meisje naast mij aan de andere kant van het pad. Ik haalde haar op de fiets in op weg naar het station, ze woont in mijn dorp. Ze kijkt in een map. “Kunstaspecten binnen reclame”, heet het hoofdstuk dat ze leest.

En dan iets geks, we zijn net uit Bedum vertrokken.

“Deel twee”, hoor ik. Het klinkt hard, het komt uit de intercom. Dat was de machinist. Of ben ik nou gek? Nee, ik zie fronsende gezichten. De machinist zei ‘deel twee’ door de intercom. Naja, zal wel. Beetje raar.

Onder ‘mijn’ boek van de jongen ligt een witte envelop. De jongen heeft een paar kleine pukkeltjes op de linkerkant van z’n gezicht. Ik schat hem op een jaar of twintig.

Sauwerd
Ik buig weer voorover en tik de jongen op de schouder. Hij kijkt mij aan.
“Is het wat?”
Ik wijs naar het boek op schoot.
“Ja leuk”, zegt hij gelijk. “Heel herkenbaar.”
De jongen kijkt serieus. Het lijkt alsof hij zo’n vraag in de trein heel normaal vindt.
“Die conducteurs”, zegt hij. “De Sik, die herken ik.”

Ik glunder. Dat moet wel. Ik heb geen idee hoe dat eruit ziet, een glunderende ik. Maar als ik iets doe, moet dat wel glunderen zijn.

“Ik uuuh”, stamel ik treuzelend.
Want ja, dit heb ik nooit eerder bij de hand gehad. Zo’n moment. Dat ik iemand mijn boek zie lezen, live.
‘”Ik uuuh, ja, dat boek, dat heb ik geschreven.”
“Oh ja?”
De jongen leeft op en zoekt snel mijn foto in het boek op. Hij weet waar die te vinden is, aan de achterkant van de achterflap.
“Oh ja”, zegt hij nogmaals. “Te gek!”

Hij vindt het te gek de schrijver van zijn boek te ontmoeten. Ik vind het ook te gek dat ik mijn eerste live lezende lezer ontmoet. Dat zeg ik ook tegen hem.
Ik vraag hoe hij heet.
“Jeroen.”
Jeroen loopt stage bij de universiteit. Audiovisuele nog wat op Zernike. Jeroen pakt de witte envelop en laat hem aan mij zien, als bewijs. Rode letters. Ik herken de nieuwe huisstijl van de Rijksuniversiteit Groningen.

Jeroen komt uit Loppersum en reist al heel lang met de trein naar Groningen. Ook toen hij nog naar school ging. Hij zegt nog een keer dat het boek heel herkenbaar is. Of ik iets in het boek moet schrijven, vraag ik.
Als ik dan toch schrijver ben, laat ik me dan ook maar zo gedragen. Effe signeren. Dat vindt hij leuk. Jeroen geeft mij ‘mijn’ boek. Zijn boek.

“Voor Jeroen”, schrijf ik op pagina 1.
En nu en nu en nu? Ik moet iets leuks verzinnen! Uuuuuh… Het kogeltje van mijn pen zweeft rondjes boven het papier.
“Je bent mijn primeur!”, schrijf ik dan. “Mijn eerste lezende lezer in de trein. Je bent al ver! Goede reis nog!”
Is dat een goede tekst? Ik hoop het maar.
Te veel uitroeptekens, denk ik.
Ik zet mijn handtekening eronder.
Jeroen is blij met mijn gekrabbel. Dat zegt hij tenminste.

Jeroen jonge, ik zal jou ook nooit vergeten.


Read Full Post »

Older Posts »